Moos Pozzo kwam als zevenjarige uit Italië naar Nederland. Ze studeerde hier Italiaans en antropologie. Ze deed onderzoek naar de taalsituatie waarin asielzoekers en statushouders in Nederland terechtkomen. Ze komt tot de conclusie dat Nederlands leren hen niet erg helpt bij de integratie, omdat ze te veel in hun eigen ’taalbubbel’ zitten en vaak weinig met Nederladers in aanraking komen.
Jonge vluchtelingen zijn verplicht om zo snel mogelijk Nederlands te leren. Om er daarna, soms, achter te komen dat ze toch liever Engels spreken met Nederlanders. Die Nederlanders, vaak vreselijk trots op hun Engels, gaan daar meestal soepel in mee.
De Nederlandse taal speelt een belangrijke rol in hun leven. Pozzo: „Ze moeten binnen drie jaar een taaltoets doen. Als ze die niet halen, krijgen ze een boete of geen permanente verblijfsvergunning. Daar zit dus veel druk op. Het niveau van die toets is dit jaar zelfs verhoogd, van ‘A2’ naar ‘B1’”.
Pozzo: „Uit mijn netwerk-analyses blijkt dat ze vaak Nederlands spreken, maar vooral met niet-Nederlanders en dat er in hun netwerken maar weinig Nederlanders zijn.
Om dat te verklaren, verwezen zij naar het negatieve discours in de media over vluchtelingen. Dat zij worden gezien als een risico in de samenleving en ook als ongekwalificeerd, dom, arm. Ook verwezen ze dus naar het in hun ogen paradoxale feit dat er van hen verwacht wordt dat ze Nederlands leren en integreren, maar dat ze ondertussen apart worden gezet in AZC’s en op taalscholen, jarenlang. Ze zeiden: juist het feit we in die beginperiode niet mengen met Nederlanders werkt averechts, onproductief.” Als ze eenmaal wat Nederlands spreken, merken ze dat dit niet per se in hun voordeel werkt. Een van hen daarover: “Zo gauw Nederlanders mijn accent horen, ontstaat er bij hen een soort ongemak.”
Volgens haar krijgen ze dagelijks buitensluitende reacties van de Nederlanders. “Zodra ze Nederlands spreken, vaak met accent en foutjes, merken ze dat er afstand wordt genomen, zeker als ze er ook nog wat Arabisch uitzien. En er is nog iets. Al naargelang zij het Nederlands beter beheersen, begrijpen ze ook beter het negatieve discours over hen. Ze lezen daarover, zien dat op televisie en voelen zich daardoor uitgesloten en soms zelfs bedreigd.”
Niet verplicht taal te leren
Als ze vervolgens statushouder worden en een opleiding kunnen volgen of kunnen gaan werken, zien ze dat er in Nederland allerlei andere nieuwkomers rondlopen die niet eerst twee, drie jaar verplicht Nederlands moesten leren: buitenlandse studenten, expats, arbeidsmigranten uit andere EU-landen. Een van de jongeren zei: “Ik voel me gediscrimineerd omdat ik gedwongen werd om jarenlang Nederlands te leren, terwijl de manager van het bedrijf waar ik nu werk dat niet hoefde te doen.”
Krijgen ze dan een baan, dan wordt nogal eens gezegd dat ze ook Engels moeten spreken, stelt de antropologe. “Dan voel je je verraden, want de meeste jonge asielzoekers hebben gee Engels geleerd in hun land van herkomst.” In de woorden van een van de jongeren: “Als ik Engels spreek met een Nederlander, dan spreken we allebei een vreemde taal en ontmoeten we elkaar op hetzelfde niveau. En, nog belangrijker, ik word niet meer als een vluchteling gezien.”
In het overheidsbeleid van zo snel mogelijk Nederlands leren zitten drie aannames die niet helemaal kloppen, zegt Pozzo: “Eén: het idee dat als je Nederlands leert, dat je dan ook sneller zult integreren met Nederlanders. Twee: dat integratie bij voorkeur plaats zou moeten vinden met Nederlanders, dus met de dominante groep. En drie: dat als je dat niet doet, dat je dan binnen je eigen etnische groep zou blijven hangen. Terwijl, wat uit mijn netwerkdata bleek – en dat vond ik reuze interessant – is dat zij juist omgaan met een diversiteit aan niet-Nederlanders. Met mensen die ze kennen uit de AZC’s natuurlijk, maar ook, als ze eenmaal wat langer in Nederland zijn, met tweedegeneratiemigranten, want dat is een groep met wie ze veel gemeen hebben.”
Bron: NRC Handelsblad